Top

Het zal niet de geest van mensen zijn

Tekst: Gerrie Strik | Beeld: Bigstock

Het zal dus niet de geest van mensen zijn, maar die van machines die de wereld volledig zullen begrijpen. En het zullen de acties van autonome machines zijn die de wereld - en misschien wat daarbuiten ligt - het meest ingrijpend zullen veranderen - Martin Rees.

De astronoom Rees schetst een huiveringwekkend beeld van de toekomst van de mens. Een van de meest prominente pogingen om tot begrip te komen van deze toekomst is Yuval Harari’s Homo Deus. Volgens Rees, Harari en de transhumanisten staan we voor de grootse transitie in geschiedenis van de mensheid: een technologische upgrade van Homo Sapiens, de oude mens, naar Homo Deus, de nieuwe mens: gelukkig, gezond en onsterfelijk. Kan de kunst een nieuw licht werpen op deze voorspellingen?

Transformatie

Nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en technologie dwingen ons opnieuw na te denken over onze relatie tot de wereld, tot elkaar, en tot onszelf. Niet alleen onze leefomgeving, maar ook wijzelf worden materieel getransformeerd op manieren die diepgaand ingrijpen in onze levens en die talloze nieuwe vragen oproepen. Deze vragen dwingen ons na te denken over het onderscheidende kenmerk van menselijk- en ander leven. Wat uit Harari’s visie in ieder geval duidelijk wordt, is dat de vraag wat een mens tot mens maakt steeds urgenter wordt. Het klassieke domein waar die vraag gesteld wordt is de kunst.

Het tegenwicht van de kunst

Het tegenwicht van de kunst is nodig, want de macht van de rationaliteit en de intellectualiteit van de transhumanisten is groot en dringt zich steeds meer tussen ons en de wereld in. Zij meet onze interesses en ‘koopkracht’, zij vervlakt het menselijk contact in onderwijs, zorg en vriendschapsrelaties. Zij neemt onze hartruimte in, zodat we ongemerkt tot een soort ‘koppotige’ worden.

Hoe kan de toegang tot het hart opnieuw worden geopend? Is de onsterfelijkheid van de Homo Deus dezelfde als die waarmee de grote denkers en kunstenaars zich beziggehouden?

Een klein meesterwerk van de Argentijnse meesterverteller Jorge Luis Borges werpt licht op deze vraag. Borges was een fervent dromer en hij vertelde zijn dromen graag. Hier, in dat al-mogelijke rijk had hij het gevoel dat hij de greep op zijn gedachten en angsten kon loslaten en dat deze in alle vrijheid hun eigen wensen konden uitvoeren. Hij genoot van de tijd tussen slapen en waken waarin hij zich, naar eigen zeggen, ‘bewust was van het verliezen van het bewustzijn’. Soms gaf een droom hem een aanwijzing voor het startpunt van een verhaal. De circulaire ruïne begon in een droom en leidde tot een week van complete vervoering – de enige keer, zei Borges, dat hij zich echt geïnspireerd voelde en geen bewuste controle had over zijn creatie. De vertelling opent met wat niemand zag:

De circulaire ruïnes

‘Niemand zag hem aan land gaan in de beslotenheid van de nacht, niemand zag de bamboe kano verdwijnen in de heilige modder, maar een paar dagen later wist iedereen dat de zwijgzame man uit het zuiden kwam en dat hij thuishoorde in een van de eindeloze dorpen die stroomopwaarts liggen, in de onherbergzame flank van het gebergte, waar de Zend-taal niet besmet is met Grieks en waar de lepra weinig voorkomt’. Borges’ ficties zijn zwaar van oeroude beelden: de nacht, een kano, heilige modder, Zend-taal. Ze gaan terug op ‘de geweldige geestelijke erfmassa van de ontwikkeling van de mensheid’, die, aldus Carl Jung, ‘in iedere individuele hersenstructuur opnieuw geboren wordt’.

Zijn ‘Zend-taal’ is de taal van de ziel en niet besmet door de actualiteit en niet aangetast door de intellectuele koude van de tijd. Zijn zinnen zijn lang, zijn personages zijn dromers als hij: ‘Tegen middernacht werd hij wakker door de ontroostbare kreet van een vogel’, vervolgt Borges.’Hij wilde zich een mens dromen; hij wilde hem dromen in minutieuze volledigheid en hem in de werkelijkheid onderbrengen. Dat magische plan had heel zijn ziel in beslag genomen’.

Zich een mens te dromen is het project van meer dan 3000 jaar kunst en filosofie. Vele dromers zijn Borges voorgegaan. Dromers van een Golem, een homunculus, een machine, een mens, een übermensch, een engel. Maar Borges gaat verder: ‘De vreemdeling droomde dat hij in het midden stond van het ronde amfitheater, dat iets had van een verbrande tempel; zwermen zwijgzame leerlingen verdrongen zich op de gradinen; de gezichten van de laatsten van hen hingen op vele eeuwen afstand, op sterrenhoogte, maar waren toch heel duidelijk’.

Ruins of ancient Hierapolis Amphi theatre with tourist Pamukkale, Denizili, Turkey. Evening sun

Een ziel, die zich zou herinneren mens te zijn

Wie is die magiër anders, dan de dromer zelf, die de schimmen van zijn lezers vanuit het eeuwige amfitheater van de geest toespreekt? Die zich een ziel droomt ‘die het zou verdienen deel te hebben aan het heelal’. ‘De man’ zo gaat Borges verder, ‘doceerde lessen in anatomie, kosmografie, magie: de gezichten luisterden gespannen en trachtten verstandig te antwoorden alsof ze een vermoeden hadden van de belangrijkheid van dat examen, dat een van hen zou bevrijden uit z’n toestand van ijdele schijn en hem een plaats zou geven in de werkelijke wereld.

De man overwoog, in droom en waken, de antwoorden van zijn schimmen, hij liet zich niet misleiden door de huichelaars, vermoedde in bepaalde uitingen van verlegenheid een groeiende intelligentie. Hij zocht een ziel die het zou verdienen deel te hebben aan het heelal.’

Waarom lezen we, als het niet is om deel te hebben aan het heelal van de geest. Om in de intimiteit van het lamplicht in een kamer leermeesters te ontmoeten met het metafysische verlangen van een Luis Borges, om – als in een droom – aanwezig te zijn tussen de zwermen zwijgzame lezers en wandelaars en dolers en tasters. Hun gezichten hangend op vele eeuwen afstand, op sterrenhoogten, en toch zo dichtbij. Even kunnen we ons voorstellen hoe iemand ook ons gedroomd heeft, als een ziel, die zich zou herinneren mens te zijn.

Waarom besta ik?

Door de hele wereldliteratuur loopt de onzichtbare adering van dit rudimentair soort visioenen heen. Schrijvers als Cervantes, Goethe, Borges, Novalis, Mann, Musil, Woolf, dwingen de ijle materie waaruit dromen bestaan, tot leven om zichzelf in te wijden in de diepe en rijke mysteriën van vandaag. En terwijl wij ons leren verstaan met een werkelijkheid die doortrokken is van dat mysterie, krijgt onze eigen ervaring een diepte waarvan we niet wisten dat ze bestond. Plotseling beseffen we dat we aan een grens gekomen zijn, dat we tegenover een Idee van de mens zijn komen te staan dat ons om een antwoord vraagt: wie ben jij?

Dit raadsel wie of wat de mens is, is van alle tijden. Waarom besta ik? Waarom voel ik zowel grootheid, geestelijke allure en zelfs een soort onsterfelijkheid als kleinheid, beperktheid en doffe onwetendheid? De magische traditie in de literatuur waar Borges toe behoort, gaat ervan uit dat het menselijke zich bevindt in een hiërarchie van hogere en lagere identiteiten die niet tot in de materie geactualiseerd zijn, althans voor ons niet zichtbaar, en die in bewustzijn of macht, in morele of anti-morele zin de mensheid en haar vermogens transcenderen. Ook de droom van Harari van de Homo Deus valt in die magische traditie. Met éen verschil: zij veronderstelt niet langer dat ‘mens worden’ een pad is van het streven zo goed mogelijk te beantwoorden aan ons hoogste zelf, maar zij reikt de onsterfelijkheid van buiten aan.

Alleen het mededogen van ons hart

Ook daar heeft Borges in een vertelling over nagedacht: In De Onsterfelijke wordt een Romeinse centurion gegrepen door het idee van de onsterfelijkheid. Hij gaat op zoek naar de bron ervan, vindt deze ook en drinkt eruit. Als hij eruit gedronken heeft komt hij in een verstikkende nachtmerrie terecht: ‘Niemand is iemand, een onsterfelijk mens is alle mensen… Wat een vermoeiende manier om te zeggen dat ik er niet ben’, verzucht hij. De droom van de centurion ontwikkelt zich tot een enorme depressie waarin ‘geen intellectuele of morele verdiensten meer bestaan, want een onsterfelijke is om te beginnen onkwetsbaar voor mededogen’.

We zijn sterfelijke wezens, en het besef van onze sterfelijkheid, zegt Borges, maakt dat we mededogen voelen. Alleen het mededogen van ons hart maakt ons tot mensen. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat we tegen de tijd dat Homo Deus zich volledig geïncarneerd heeft, voorgoed in de hel terecht komen, waar het mededogen van het hart vervangen is door de koude logica van het algoritme. Wat de kunst ons voorhoudt is: laten we nog wat tijd nemen. Laten we literatuur lezen, galeries bezoeken, naar musea gaan, en het theater en de dans niet vergeten en laten we we ons nog eenmaal indromen in wat het was, dat ons tot mens maakte, voor we onszelf opgeven.

Wat vindt u van dit artikel?

Gerrie Strik (1958) is neerlandica met als specialisatie genderstudies aan de Universiteit Utrecht (1998 afgestudeerd), en promoveerde in 2019 op het oeuvre van Hella S. Haasse. Zij publiceert essays over maatschappelijke ontwikkelingen, in o.a. Krant voor de Aarde. In 2024 richtte zij Memoma op, mensenrechtenorganisatie die opkomt voor de rechten van vrouwen een kinderen. memoma.nl