Top

Lichtbaken

Tekst en beeld: Sanne Verhoeven

Na ellenlang files kruipen in de donderdagmiddagspits, vliegt de slagboom van onze welbekende bosparkparkeerplaats open. Ik manoeuvreer de driedeurs mama-Mazda tussen twee kale lindebomen; zet motor en koplampen uit. Het is stil in de auto en schemerig buiten. Twee kleine lijfjes in grote kinderstoelen en een opgekrulde husky in de mini-achterbak hebben het interieur inmiddels veranderd in een warme couveuse

O ja… We moeten er ook nog uit. Ik verzamel moed, dan een rondslingerende muts, de boodschappen van de dag, een Driekoningen-knutselwerkje van het dashboard – en probeer intussen uitgetrapte kaplaarzen weer aan de juiste voetjes te krijgen. Ik bevrijd de hond, help zoonlief uitstappen, til mijn dochter van tweeënhalf  (’Mama dragen!’) uit haar stoel… En zo, met volle handen en een trekkende husky aan de riem, beginnen we aan de tocht door het bos. We ploeteren voort, stapje voor stapje komen we dichterbij. Tot we tussen de stammen ons stalletje op wielen zien stralen. Even later ritsen we onze voordeur open. Thuis. Het vuur moet aan! Kleine handjes vullen zich als vanzelf met blokken hout en aanmaakplankjes. They know the drill en helpen gewillig mee tot de vlammen oplaaien.

Grensgebied tussen dag en nacht

De laatste spulletjes uit de tassen van de dag krijgen een plek om me heen. Papa komt thuis, de soep wordt warm, en iedereen kan zakken. Bijna is het donker. Bíj́na. Zo’n grensgebied, als de dag langzaam overgaat in de avond. Het licht van de kosmische klok, dat elke dag een stukje verder opschuift, nodigt ons uit: ‘Ga je mee? Nog een stukje verder de wintertijd in?’

Ik tuur in het vuur door het kleine raampje van de houtkachel. Een raampje dat al weken niet grondig is gepoetst met as en nu vol roetvlekken zit. Toch lijkt het een venster naar een andere wereld – een vulkanisch berglandschap. Slechts door een lapje tentstof gescheiden van de naaldbomen en boven ons de lucht vol sterren.

Engel van mij

Dan vist mijn kleine meisje uit een klein gestreept tasje haar pop. Ze nestelt zich in een plots nogal groot ogende stoel, schuin tegenover me. Ze kletst zachtjes tegen het poppenkind, alsof ze zegt: “Kom maar,” en aait het liefdevol voor een poosje. Daarna trekt ze resoluut de warme sjaal van haar nek, spreidt die uit als een bedje – eerst heel aandachtig over haar beentjes, zodat de stof precies recht valt. Dan wikkelt ze de deken behendig en zelfverzekerd met haar kleine handjes om het popje heen. Veilig gebakerd. Dit is wat het popje nodig had. Ze zucht tevreden.

Met halfgesloten ogen wiegt ze haar poppenkind in haar armen tegen haar eigen kloppende hart en zingt: “Engel van mij, zorg steeds voor mij…” Heeft ze dat gehoord in de kleuterklas van haar grote broer? Kleine Maria neuriet verder, haar eigen lichtbaken in de donkere tijd. Als ze doorheeft dat ik kijk, glundert ze eigenwijs. “Popje slapen. Sssst!” Ze houdt haar kleine vingertje heel serieus voor haar krullende mondhoeken. “O ja. Sssst…” zeg ik, en iedereen in de voortent moet stil zijn.

Het tafereel duurt gemeten in tijd maar een paar minuten, maar het voelt als een tijdloos inkijkje – een venster naar de levende engelwereld. Zo dichtbij als de sterren boven – en in ons.

Dit artikel verscheen eerder in Seizoener – Tijdschrift voor de Waldorfwereld

Seizoener.nl 

Wat vindt u van dit artikel?