Top

Het onzichtbare continent II

Tekst: Gerrie Strik | Beeld: Johan Bolhuis en Bigstock

De grote vraag is: wat doen wij hier? Waar komen we vandaan en waar zijn we naar op weg? Waar dromen wij van en wat omvat ons in onze dromen? Wat moeten we aan met al die poëzie, die wellbespraaktheid, die herinnering, die schoonheid van intelligentie, dat vuur van de verbeelding, die diepte van het denkvermogen en al die willekeurige geschenken uit het voorgeboortelijke, dat onnoembare IETS waaruit ons leven voortkomt, dat ons als kind omzweeft als we te slapen worden gelegd?

Op uitnodiging van de Krant van de aarde ga ik op zoek naar sporen van deze universele herinnering in de wereld van de kunst, de filosofie en de religie. Vandaag deel 2, Hella Haasse

AFLEVERING 2: HELLA HAASSE

Aan de rand van het zwembad

Als de dag van gisteren herinnerde Hella Haasse (1918-2011) zich haar jonge zelf. Weer zag ze voor zich hoe zij zittend op de randen van het Tjikinizwembad in Batavia (nu Jakarta), intens in gesprek verwikkeld was met haar klasgenoten, haar voeten in het koele water, haar huid glinsterend van zon en licht. Over de nieuwste denkbeelden uit het verre Nederland ging het, overgewaaid via het tijdschrift ‘Forum’ van Ter Braak en Du Perron. Vorm of Vent! Die strijdkreet klonk tot in Batavia: ‘Wij verdedigen de opvatting, dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeling van de kunstenaar!’

En dat vond Hella ook! Forum, dat was ‘het moderne progressieve, individualistische’ van Nederland, en dat was precies de tegenpool van het ‘conventionele, traditionele en gezapige’ van het Nederlands-Indië van de jaren veertig. Op de randen van het Tjikinizwembad in Batavia heeft iets in haar leven zijn intrede gedaan dat er nooit meer uit verdwenen is: de lust tot denken, de lust tot schrijven.

Naar een eigen taal

En ja, de jonge Haasse vond de masculiene persoonlijkheidscultus van Forum bijzonder aantrekkelijk. In haar debuut Oeroeg (1948) echter, blijkt zij een geheel andere, eigen taal te vinden. Hoe beter ze die te pakken krijgt hoe meer ze zich ontworstelt aan wat we nu zouden bestempelen als ‘de toxische masculiniteit’ van Forum. Ze ontwikkelde in dat proces van losmaking een heel eigen visie op de rol van de natuur in de menselijke bewustwording. Beroemd in de verband is de openingspassage van Oeroeg:

Als het waar is, dat er voor ieder mens een landschap van de ziel bestaat, een bepaalde sfeer, een omgeving die responsieve trillingen oproept in de verste schuilhoeken van zijn wezen, dan was – en is – mijn landschap een beeld van de berghellingen in de Preanger:

de bittere geur der theestruiken, het klateren van heldere stroompjes over steenblokken, de blauwe wolkenschaduwen over het laagland.

Dat mijn verlangen naar dit alles schrijnend zijn kon, had ik beseft in de reeks jaren, waarin ieder contact, iedere terugkeer, onmogelijk was.

Tea plantation scenic taken in Bandung Indonesia

Deze jeugdherinnering wordt opgebouwd volgens een associatieve reeks beelden. De reeks begint met een aardebeeld: de berghelling van de Preanger. Dan volgt een reeks zintuiglijke beelden: de geur van thee, het geluid van het water en het visuele beeld van wolkenschaduwen over het laagland. Haasse suggereert dat de waarneming van de werkelijkheid gestructureerd wordt door beelden die zijn ontleend aan aarde, water en lucht. De elementen verwijzen niet in de eerste plaats naar de werkelijkheid; het gaat om een landschap van de ziel. De verteller wekt de suggestie dat onze waarneming uit twee onderdelen bestaat: een oppervlaktewaarneming en een landschap van de ziel: dat onder de alledaagse werkelijkheid sluimert, en waarvan de responsieve trillingen soms, in begenadigde momenten, worden opvangen.

cd1f3ff2-1b66-4344-95d3-a4ab149c7ed4 - vk

Een plantaardig ademen

Het is misschien niet overdreven te stellen dat in poëzie de diepste relatie wordt uitgedrukt van het ‘mannelijke’ in de mens tegenover het buitenmenselijke dat zich op geheimzinnige wijze in de natuur openbaart, schrijft Haasse in Over het ‘vrouwelijke’ dichten’ (1965).

Vrouwelijke poëzie is volgens haar anders, het is een poëzie die zich niet tegenover de natuur opstelt, maar die de verwantschap uitdrukt tussen de mens en het natuurgebeuren. Vrouwelijke dichters zijn zelden een geïsoleerd ‘ik’ tegenover de natuur. Ze vinden woorden om aardse groeiprocessen, de bewegingen van sterren, regen, wind en licht, geuren en geluiden waarneembaar te maken alsof het meest grootse en raadselachtige in het verlengde van haar zelf plaats vindt. De poëzie van vrouwen is volgens haar niet een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie maar het geheimzinnig fluisteren van ‘een plantaardig ademen, dat… angst inboezemt en onweerstaan­baar aantrekt’. Vrouwelijke dichters voelen zich déél van aardse groeiprocessen. Ze doorleven hun aarde-zijn in de diepten van hun lichaam.

In De Tweede Sekse bespreekt ook Simone De Beauvoir de relatie tussen het vrouwenlichaam en de natuur. Prachtig vind ik deze passage: ‘Door de vruchtbaarheid van haar lichaam verbonden met de natuur voelt zij zich ook beroerd door de wind die haar bezielt en die geest is. Zij kijkt naar de passieve wereld en herinnert zich dat zij een bewustzijn is, een onverwoestbare vrijheid. Voor het mysterie van het water en de lijn van de bergtoppen schrompelt de suprematie van de man ineen. Als ze over de heide loopt, als ze met haar hand door het water woelt, leeft ze niet voor anderen maar voor zichzelf’. (De Beauvoir 1968: 399-400).

Bleke schim van een verloochend aarde-zijn

Deze ontroerende passage is niet in ons collectieve geheugen blijven hangen. De uitspraak dat de vruchtbaarheid van haar lichaam de vrouw verbindt met het mysterie van het water is een uitspraak die niet rijmt met die andere, veel beroemdere uitspraak ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt’. In het feministisch gelijkheidsdenken van de vorig eeuw was bijzonder weinig plaats voor een denken van verschil tussen mannen en vrouwen. En vrouwen gelijkstellen aan de natuur was al helemaal uit den boze. De vrouw moest worden bevrijd, vooral van haar ‘reproductieve’ natuur. En eigenlijk is dat nog steeds zo.

Haasse en De Beauvoir echter, ging het in deze poëtica van het lichaam niet om ‘de bevrijding van vrouwen van hun natuur’, maar om de mystieke resonantie van regen, sterren, wind en water in een verstild, diffuus en vrouwelijk bewustzijn, dat – dat spreekt voor zich – voor vrouwen en mannen toegankelijk is. Het gaat hier niet om een robuuste emancipatie van het lichaam naar de ijle regionen van een abstracte geest, maar om de mystieke opheffing van de ziel in wie ‘het geheime gezicht van het universum’ zich in extase spiegelt. Het onzichtbare vrouwelijke continent is voor Haasse geen bleke schim van een verloochend aarde-zijn. Zij ademt aarde, water, lucht en vuur. Ik ben haar intens dankbaar voor haar inspiratie.

Een wilde morgenvogel ben ik, wolk

en windvlaag, wervelende waterkolk,

nixe die op de golven wiegt,

dansende lichtvonk, diepe bron,

droppel van vuur en helle watervlam

En waar ik ga of sta, verteert

dit weten mij, dat ik geen woning vind

buiten het licht, de wolken en de wind,

en dat mijn hart één ding begeert:

zo vrij zijn als de oceaan,

vrij van bezit, omarming, huis en kind,

van al wat vangt en onherroep’lijk bindt –

Véél stranden zal mijn branding slaan.

Hella S. Haasse, Stroomversnelling (1945)

Wat vindt u van dit artikel?

Gerrie Strik (1958) is neerlandica met als specialisatie genderstudies aan de Universiteit Utrecht (1998 afgestudeerd), en promoveerde in 2019 op het oeuvre van Hella S. Haasse. Zij publiceert essays over maatschappelijke ontwikkelingen, in o.a. Krant voor de Aarde. In 2024 richtte zij Memoma op, mensenrechtenorganisatie die opkomt voor de rechten van vrouwen een kinderen. memoma.nl